Een dorstig wolfje ging eens naar de beek,
Toen hij daar even rondkeek,
Werden zijn ogen zo groot als schoteltjes,
En werden in hem wakker, de duiveltjes, o zo slecht.
Want niet veel verder stond een lammetje het water op te likken.
Het wolfje, sluw als het reeds was, besloot het lam te strikken:
"Waarom bevuil jij mijn drinkwater, woldrager?"
"Hoe kan ik iets doen waarover jij klaagt, jager?
Volgens mij stroomt het water jouw kant uit!"
De wolf, boos door zijn fout, produceerde een machtig stemgeluid,
En besloot het over een andere boeg te gooien.
"Een halfjaar geleden heb jij leugens over mij liggen rondstrooien!"
"Wat mij betreft, was ik toen nog ongeboren."
De onbeschofte toon van het lam begon het wolfje te storen.
"Dan was het je vader riep hij woedend."
Het lam lachte eens nietsvermoedend,
En voelde zich al beter in zijn wollen jasje,
En deed rustig een plasje.
Het wolfje werd dol,
En greep het schaapje bij zijn wol.
Niet veel later zag het witte dier rood,
En was hij dood!
Waardering: 7.17 met 54 uitgebrachte stemmen
Dit gedicht is ingezonden door Onbekend
Printbare versie
Dit gedicht verzenden naar een vriend(in)
Hierboven kun je dit gedicht een waardering geven. Het aantal punten loopt van 1 tot 10, waarbij 1 heel slecht is en 10 heel goed. Klik je op stemmen, dan wordt je stem verzonden en ga je naar het volgende gedicht.
Volgende gedicht: Soms denk ik bij mezelfVorige gedicht: Sommigen zien jou als maatje, vaak een lekker ding